Ik heb om mij heen de indruk gewekt dat ik een sportvrouw ben. Niet op de manier van de voetbalmoeders dat ik elke zaterdag de wedstrijden van zoonlief schreeuwend langs de kant volg en op zondag de wedstrijd verslagen van een licht aangeschoten manlief beluister. Ik heb geen zoonlief en daarbij ook geen manlief, voetbal vind ik een proleten sport, geen idee wat dat is, maar dat zegt mijn vader altijd, maar dat is een heel ander verhaal.
Ook niet het soort sportvrouw dat voor dag en dauw op de schaatsen staat omdat het wedstrijd seizoen begonnen is en ik zo blij ben dat het rollerskaten en schaatstsprongen maken wat de zomer zo typeert nu eindelijk voorbij is.
Ook geen hockeyvrouw die met een krieltje achter in haar bek bekakt staat te roepen en in een rokje met daaronder gigantische kuiten over het kunstgras rent.
Niets van dat.
Mensen om mij heen zien mij als een sporter, althans de nieuwe mensen, die ik het afgelopen jaar ontmoet heb. De mensen die mij langer kennen weten dat ik anderhalf jaar geleden nog aan een pakje Lucky strike zat te zuigen alsof mijn leven er vanaf hing, als een fabrieks schoorsteen pafte en rookte ik door, met gemak en plezier. Die mensen weten wel beter, waarschijnlijk hopen ze dat ik nu dan eindelijk iets gevonden heb waar ik mijn energie mee kwijt kan.
Vanmiddag kwam ik iemand tegen, we maakten een praatje, hij merkte dat ik wat last van mijn rug had en vroeg met een bezorgd gezicht wat er was en hoe het kwam. Ik vertelde hem dat ik gisteren gefietst had en alsof het volkomen logisch was zei hij “aaah ja ik begrijp het.”
Huh?
Pas vroeg iemand of ik langs kwam en ik zei nee omdat ik mijn fiets aan het schoonmaken was. Deze persoon zei “Ja okay, nee dan zie ik je wel een andere keer” geen enkel vraagteken, geen verbaasde uitdrukkingen of stemgeluiden, volkome overgave aan het idee dat ik op een middag in de winter in mijn kamer een fiets sta schoon te maken.
Huh?
Ik vind dat grappig, het valt mij op. Mensen kijken niet raar op als er een bidon uit mijn tas komt, of als ik met een tasje loop van een lokale fietsen winkel die alleen van die dure racefietsies verkoopt, ook niet verbaasd als ik vertel dat ik mijn fiets ga opknappen of dat ik enorme hoeveelheden bammetjes om 6 uur ’s morgens naar binnen werk omdat ik zonodig om 8 uur de longen uit mijn lijf wil trappen. Het verbaasd mij.
Inderdaad ik ben niet het soort vrouw dat altijd make up op heeft, of hakken, met een paar strakke jeans. Mijn haren zijn niet opgestoken of door de kaper in model gebracht, sterker nog het is kort zodat ik er weinig aan hoef te doen. Ik loop niet in een burberry jas, met een turtle bag van Vivienne Westwood, ik doen geen hapjes en drankjes bij Lola´s of hoe die so called hippe vrouwen tent mag heten, ik haal mijn koffie niet bij DE nespresso winkel in de PC, mijn kleine hondje ligt niet op mijn arm terwijl ik in een charmant niemendalletje drie luchtzoenen naar je werp op de opening van weet ik niet welke gelegenheid. Die onzin, dat ben ik niet. Ik heb vriendinnen die niet zonder make up de deur uit gaan en die een pyjama van een designer dragen. Dus ik weet echt wel wat het is, zeg maar.
Ik rijd rond in Amsterdam op een oude aftandse racefiets met een rugtas en een koptelefoon, mijn groen gestreepte sok draag ik aan mijn ene voet en mijn blauw gestreepte aan de andere. Mijn jas is een fietsjasje, ik heb geen flesje sap blauw maar een bidon met kraanwater.
Dat maakt mij toch geen sportvrouw?
Ik geef toe dat ik rare dingen doe terwijl elke andere vrouw lekker thuis zit.
Gisteren nog heb ik met 5 andere vrouwen in de regen door de bossen bij Barneveld gereden, zijknat, modder op mijn tanden, dennenaalden in mijn haar, klappertanden bij een dorpssnackbar boven een bak koffie kijkend naar een bak snert. Dat vind ik dan mooi.
Elke Donderdag avond zet ik een racefiets in een Tacx <<<< KLIK voor de TV zodat ik al trainend naar doctor House <<<< KLIK kan kijken.
Zondagochtend is een mooie dag om de Amstel af te rijden.
Woensdag is de dag dat mijn fysiotherapeute mijn lichaam masseert omdat mijn spieren half gaar zijn van wat ik doe.
Ik vraag me eigenlijk af wat nu de typische sportvrouw is. Ik vind mezelf geen sportvrouw.
Mijn fysio is eigenlijk zwemmer, zij is een sportvrouw in mijn ogen, ze gaat bijvoorbeeld het kanaal over zwemmen dat vind ik best wel “sportvrouwerig”, zoiets zou ik echt nooit maar dan ook nooit doen. Ik zie soms vrouwelijke wielrenners die met make up op, op de fiets zitten? Is dat nu een sportvrouw ding om te doen of juist niet?
Eigenlijk maakt het niet heel veel uit wat nu precies een sportvrouw is, of ik er nu wel eentje ben of niet.
Waar het mij om gaat is de verbazing, het contrast. Ik heb altijd jaloers naar duursporters gekeken, met enige schaamte ook. Terwijl ik met een peuk in mijn mond in de natuur liep reden of renden zij voorbij. In mijn ogen waren het goden, sport machines, met discipline en wilskracht. Terwijl ik er nog een peukje bij opstak bedacht ik me dat ik dat nooit zou kunnen, dat ik het lichaam er niet voor had, het doorzettingsvermogen er niet voor had en dat ik de conditie nooit zou krijgen. De meeste sporten die ik ging doen waren altijd de hel voor me. Met paardrijden was het huilen voordat ik dat paard over een hindernis durfde te laten gaan, met boksen was het de angst om iemand pijn te doen, met hockey was het meer dat ik niet zo’n enorme teamplayer was, met surfen zag ik een dood eendje drijven en vond het niet meer zo leuk en zo zijn er nog veel meer pogingen. Met het fietsen heb ik mezelf en mijn sport toch best gevonden. Hahaha op de zevende dag stapte Rose op de fiets en het was goed!
Nog nooit heb ik me zo thuis gevoeld in een sport en met mijn mede sporters. Misschien ben ik wel de sportvrouw die anderen in mij zien.
Pas vroeg iemand aan me of ik het niet jammer vind dat ik het nu pas ontdekt heb, omdat ik waarschijnlijk wel ver was gekomen als ik jong begonnen was.
Toch mooi hoe ik dat nooit zal weten.
Wat ik wel weet is dat de mensen om mij heen vaak sneller dingen opmerken dan dat ik het doe als het om mij gaat.
Roker ß misschien moet ik nog even wennen àSportvrouw